Kunstmatig schiereiland ‘De Zandmotor’, aan de kust tussen Hoek van Holland en Scheveningen
Beeld: ©Deltaprogramma

Eindrapport fase 1 Zandige kust: Sedimentbehoefte Nederlands kustsysteem

De kustlijn op zijn plek houden: het verhaal van de zandsuppleties

- Met Marcel Taal (Deltares) en Laura Brakenhoff (Rijkswaterstaat) 

Jaarlijks brengt Rijkswaterstaat zo’n 12 miljoen kubieke meter zand aan op de Nederlandse kust. Deze zandsuppleties helpen de kustlijn op een natuurlijke manier op zijn plek te houden. Hoeveel zand is daarvoor nodig bij snellere zeespiegelstijging? En is dat zand er wel? Die vragen stonden centraal in een deelstudie van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, getiteld Zandige Kust. “We weten nu dat de zandbehoefte in de meeste scenario’s niet veel groter wordt dan twee à drie keer de huidige hoeveelheid”, zo luidt de voornaamste conclusie. “Die behoefte groeit dus niet evenredig mee met de stijgende zeespiegel.”

Onze kustlijn is zeer dynamisch: strand en duinen bewegen mee met wind en zeestromingen – en met veranderingen in de zeespiegel. Maar in het moderne Nederland houden we de kustlijn graag zo veel mogelijk op zijn plek. “Dat kan op verschillende manieren”, vertelt Laura Brakenhoff van Rijkswaterstaat. “In Nederland sluiten we graag zo veel mogelijk aan op de natuurlijke processen van erosie en sedimentatie.” 

Sinds 1990 voert Rijkswaterstaat namelijk zogeheten zandsuppleties uit: zand uit de Noordzee wordt naar het strand of de zone ervoor gebracht. Dit zand draagt bij aan strandvorming en stuift verder door naar de duinen. Zo voorkomen deze suppleties dat de kustlijn zich landinwaarts verplaatst. “Dat doen we om de functies van de kust te behouden”, zegt Brakenhoff. “Niet alleen waterveiligheid, maar ook bijvoorbeeld natuur, recreatie en drinkwatervoorziening.”

Bouwen met de natuur

Marcel Taal van Deltares, hoofdauteur van het rapport: “Vroeger kalfden de duinen op veel plaatsen af. Een beroemde foto toont een hotel in Bergen dat pal aan de rand van een klif staat. Toen er in 1989 vlak achter elkaar twee hevige stormen waren, was duidelijk dat er iets moest gebeuren.”

Sindsdien vindt er veel onderzoek plaats naar de natuurlijke processen die bijdragen aan kustvorming – en naar manieren waarop Rijkswaterstaat kan ‘bouwen met de natuur’. “Zandsuppleties zijn vaak een kosteneffectieve oplossing”, weet Taal. “De oplossing is zelf ook heel adaptief. Je kunt snel op- en afschalen. Met ‘harde’ oplossingen, zoals dijken en stormvloedkeringen, kan dat veel minder makkelijk.”

Succesvol

Aanvankelijk suppleerde Rijkswaterstaat zo’n 6 miljoen kuub zand per jaar; inmiddels ligt dat rond de 12 miljoen kuub. In 2020 verschenen de resultaten van een groot onderzoek, getiteld Kustgenese 2.0. Dat concludeerde dat het suppleren het gewenste effect heeft en dat het zelfs een stapje minder zou kunnen: zo’n 11 miljoen kuub per jaar zou volstaan. 

“De suppleties zijn heel succesvol geweest”, zegt ook Taal. “De kust is op veel plekken sterker en natuurlijker geworden, en op veel plekken is waardevolle nieuwe natuur ontstaan.”

Kosteneffectief

Nederland is het enige land ter wereld waar het behoud van de kust in de wet is vastgelegd, vertelt Brakenhoff: we hebben een wettelijk vastgestelde basiskustlijn. “De hoeveelheden die we jaarlijks suppleren, zijn daarom goed in het beleid geborgd. De kosten bedragen nu ongeveer 50 miljoen euro per jaar.”

Taal: “Ik hoor je denken: wat een boel geld. Maar in feite is dit ongelooflijk goedkoop, als je bedenkt hoeveel economische waarde er achter de duinen ligt en hoe duur harde oplossingen zijn, zoals dijken. Zandsuppletie is echt kosteneffectief.” 

Sedimentbehoefte niet héél veel groter

Er zijn ook andere kosten, geeft hij aan, zoals CO2-emissies en natuurimpact, vooral op de plek van de zandwinning. “Daarom werkt Nederland voortdurend aan verbetering, door suppleties slimmer te ontwerpen en emissievrij te maken.” Daarbij is er voortdurend sprake van allerlei afwegingen, merkt hij op. Bijvoorbeeld tussen nú wat meer suppleren om alvast een buffer op te bouwen, of juist wat minder en daarvoor later te compenseren – of pas in de toekomst het regime aan te passen, afhankelijk van de dan heersende omstandigheden.

In het Kennisprogramma Zeespiegelstijging is onderzocht hoeveel zand er nodig is als de zeespiegel een stuk hoger staat dan nu. En, wat waren de belangrijkste conclusies? “We weten nu dat het zand dat we suppleren, niet weer verdwijnt naar heel diep water”, antwoordt Brakenhoff. “Dat betekent dat we niet het héle kustfundament van zand hoeven te voorzien. En we weten nu dat de sedimentbehoefte in de toekomst in de meeste scenario’s niet veel groter wordt dan twee à drie keer de huidige hoeveelheid.” 

Niet de beperkende factor

In de extremere scenario’s is maximaal zes keer meer zand nodig dan nu – maar de kosten stijgen niet één op één mee. Hoe kan dat? Is er niet veel méér zand nodig bij meters zeespiegelstijging? “Nee, de zandbehoefte groeit niet evenredig mee met de stijgende zeespiegel”, antwoordt Taal. “Door goed te kijken naar hoe je precies suppleert en waar, kun je met veel minder zand veel meer doen.” 

We doen het nu ook al heel goed, benadrukt hij overigens. “En dat succes zal alleen maar groter worden. Ik verwacht dat we zelfs nóg sterkere zeespiegelspiegelstijging kunnen bijbenen met zandsuppletie. Maar tegen die tijd heeft Nederland heel andere problemen. De mogelijkheden rondom zandsuppleties zijn dan in elk geval niet de beperkende factor.”

Het ligt genuanceerder

Mensen roepen weleens: die zandsuppletie, daar kunnen we toch niet eeuwig mee doorgaan? Of: dan liggen er continu hele vloten aan baggerschepen voor de kust. “Dat is echt niet zo”, stelt Taal.  We hebben daar goed naar gekeken en het ligt veel genuanceerder. En als er later toch meer nodig blijkt te zijn dan nu is berekend, dan nog zijn we spekkoper als we dat met zand kunnen blijven oplossen.”

Deze studie biedt in grote lijnen dus bemoedigend nieuws, benadrukken de beide experts. “Maar dat neemt niet weg dat er werk aan de winkel blijft”, aldus Brakenhoff. “We moeten bijvoorbeeld nadenken over waar we al dat zand vandaan gaan halen. Meer varen betekent immers meer kosten. En we moeten het belang van 'zand voor de toekomst’ zwaarder laten meewegen bij het beoordelen van andere claims op dat deel van de Noordzee, bijvoorbeeld voor windmolenparken en de bekabeling daarvan.”

Biodiversiteit

Ook natuur en milieu blijven een aandachtspunt. De kustlijnzorg voldoet nu aan de natuurwetgeving, en dat moet zo blijven, op de plekken van zandwinning én -suppletie. “Ik ben daar optimistisch over”, zegt Taal, “ook over CO2-vrij winnen en suppleren. Zeker als je kijkt naar de huidige ontwikkelingen,  bijvoorbeeld op het vlak van duurzame energie en zuiniger schepen en technologie, dan gaat die afweging in de toekomst alleen maar positiever uitvallen.”

Daarnaast zijn er verbeterslagen mogelijk qua bescherming van biodiversiteit, vult Brakenhoff aan. “We kijken steeds zorgvuldiger naar de plek van herkomst”, vertelt ze. “En we onderzoeken of bijvoorbeeld één grootschalige suppletie wellicht beter uitpakt dan meerdere kleine, of één heel diepe put in plaats van meerdere oppervlakkige.” 

Integrale benadering

Er blijft onderzoek nodig – en dat vindt ook plaats, benadrukken beide experts. Vooral om maatschappelijke keuzes te ondersteunen, zoals rondom de locaties voor windmolenparken. “Daarbij is het belangrijk dat we de activiteiten in de Noordzee zo goed mogelijk op elkaar afstemmen”, verduidelijkt Brakenhoff.

Ook op zee is ruimtelijke ordening dus erg belangrijk, concludeert ze. En ook op andere vlakken zijn er slimme afwegingen te maken. Dat vraagt om een integrale benadering – en daarvoor biedt dit rapport nu een eerste serie handvatten, zegt ook Taal. 

“Het is jammer als je in de toekomst de benodigde kwaliteit niet kunt halen omdat je 20 jaar eerder een verkeerde afslag hebt genomen”, besluit hij. “Dat willen we graag voorkomen – en daar kan dit onderzoek bij helpen.”