Onderzoeksresultaten Kennisprogramma Zeespiegelstijging 2023

Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging loopt tot 2026 en levert kennis op waarmee we op tijd keuzes kunnen maken voor de bescherming en inrichting van Nederland. Het programma levert met enige regelmaat rapporten op die de resultaten van het onderzoek presenteren.

Zo verscheen in 2022 een rapport over de Zeespiegelmonitor, een instrument dat jaarlijks de stand van de zeespiegel vaststelt bij de zes Nederlandse hoofdgetijdenstations, die continu de waterstand vastleggen. Vervolgens berekent de Zeespiegelmonitor de langjarige trend. Download hier het rapport.

In 2023 verscheen een rapport over het zogeheten Duidingskader. Het Duidingskader is een instrument om de houdbaarheid van strategieën te toetsen onder een bepaalde zeespiegelstijging (0,5 tot 5 meter). Daarnaast dient het Duidingskader om verschillende strategieën met elkaar te vergelijken voor dezelfde zeespiegelstijgingen. 

In het najaar van 2023 verscheen de Tussenbalans, een overzicht van de tot dan toe verschenen onderzoeksresultaten (zie link hieronder). Dit overzicht beschrijft de belangrijkste inzichten en wat er nog verder moet worden onderzocht op basis van de deelonderzoeken. Deze serie deelrapporten verschenen ook, waarin wordt ingegaan op de vraag: hoeveel zeespiegelstijging kunnen we aan met de huidige strategieën en maatregelen? De rapporten (zie de links hieronder) beschrijven de resultaten van zogeheten systeemanalyses, waarin met modellen voor verschillende regio’s is doorgerekend wat de gevolgen zijn van zeespiegelstijging voor waterveiligheid, de zandige kust en zoetwater. Over het doel en de opzet van deze analyses lees je hieronder meer, in ‘Het overkoepelende verhaal’ onder de opsomming. Klik op een titel om naar het betreffende rapport te gaan:

Tussenbalans

Waterveiligheid

Zoetwater

Zandige kust

Het overkoepelende verhaal: een zorgvuldige kijk op ‘genoeg’ en ‘op tijd’

– met Saskia van Gool (Rijkswaterstaat) en Annemiek Roeling (ministerie van IenW)

Hoe staat het ervoor met het Kennisprogramma Zeespiegelstijging? Wat staat er in grote lijnen in de deelrapporten die in 2023 verschijnen? En wat kunnen we daarmee? Twee experts leggen uit wat we kunnen verwachten van de rapporten – maar ook wat we nu nog níet weten. “Deze kennisbasis geeft de mogelijke denkrichtingen aan. Onontbeerlijk, ook nu al.”

Hoe staat het ervoor met onze zoetwatervoorziening, onze waterveiligheid en onze zandige kust als de zeespiegel een halve meter stijgt? En bij 1, 2, 3 of 5 meter? Moeten we de dijken en keringen dan ophogen, moeten we er pompen bij plaatsen, kunnen we de verzilting tegendruk blijven bieden met zoetwater, hoeveel zand is nodig om de kustlijn op zijn plek te houden? 

Die informatie staat in een serie deelrapporten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging die in 2023 verschijnen. Deze rapporten zijn toegespitst op verschillende regio’s en thema’s. Samen geven ze een beeld van de houdbaarheid van de voorkeursstrategie in het Deltaprogramma bij verdere zeespiegelstijging.

Technische uitkomsten

In de rapporten staat nergens: “Vanaf 2030 wordt X of Y een probleem”, of: “Bij zoveel meter zeespiegelstijging is deze technische oplossing niet meer rendabel”, benadrukken de twee programmamanagers van het Kennisprogramma. “Voor schattingen ten aanzien van tijdspaden sluiten we aan bij de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI”, vertelt Saskia van Gool van Rijkswaterstaat. “Die verschijnen in de herfst van 2023.” 

Annemiek Roeling van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) vult aan: “In deze fase van het Kennisprogramma gaat het alleen om technische uitkomsten: wat kunnen we verwachten bij X meter zeespiegelstijging. Waar liggen de knelpunten? Bijvoorbeeld tot hoe ver we kunnen doorgaan de huidige aanpak en hoeveel dat gaat kosten – en uiteindelijk natuurlijk welke keuzes we daarin het beste kunnen maken.”

In het voorjaar van 2023 verschijnen er deelrapporten over drie thema’s: waterveiligheid, de zandige kust en zoetwater. Die deelrapporten zoomen in op verschillende onderwerpen, zoals grondwaterverzilting, bovenregionale afstemming in het hoofdwatersysteem, of waterveiligheid in verschillende regio’s. “Samen geven die rapporten al voor de zomer belangrijke input aan beleidsmakers”, zegt Van Gool. “En dan verschijnt in november, op basis van deze rapporten en de resultaten van de andere lopende studies, de tussenrapportage over de eerste fase van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.”

Zo vroeg mogelijk meenemen

De huidige rapporten brengen dus alleen de problematiek in beeld – en gaan nog niet over timing of de wenselijkheid van bepaalde keuzen. Wat kunnen bestuurders daar dan nu mee? “De regio’s van het Deltaprogramma kunnen deze informatie gebruiken bij het herijken van hun prioriteiten. In dat proces willen we bestuurders al zo vroeg mogelijk meenemen”, antwoordt Van Gool. “Dit helpt ze ook om te zien welke informatie nog meer nodig is voor de herijking, en dat te gaan regelen.” 

Roeling: “Voor bestuurders is het wel degelijk nuttig om bijvoorbeeld nu al te weten of iets een probleem wordt en of dat speelt bij een halve meter zeespiegelstijging, of bij drie meter. Zelfs als je niet weet wannéér die stijging aan de orde zal zijn. Want nu weten bestuurders vaak helemáál niet waar ze aan toe zijn.” 

Daarom denken ze vaak te zwartwit: ‘dit speelt voorlopig nog niet’, of juist: ‘hier moeten we nú mee aan de gang’, terwijl dat misschien helemaal niet zo is. “En daarin zijn grote verschillen tussen de regio’s. Daarom is juist die regionale benadering zo verhelderend.”

In perspectief zien

Nog niet alle rapporten zijn nu beschikbaar, maar wat is nu – op basis van wat er al wel gereed is – de algemene impressie van de beide programmamanagers? Roeling denkt even na en formuleert zorgvuldig: “Over het algemeen zien we dat zeespiegelstijging in de toekomst kan leiden tot forse opgaven en uitdagingen. Maar tegelijkertijd is duidelijk dat er vóór die tijd al andere aspecten van klimaatverandering zijn waarvan we veel last gaan krijgen, en vaker dan nu het geval is. Met name droogte, maar ook wateroverlast bij extreme regenval.”

Van Gool: “Daarbij is het wel belangrijk dat we ons realiseren dat zeespiegelstijging daar nog een schepje bovenop gaat doen. Hoe groot dat schepje is, dat verschilt per regio en per onderwerp.”
Zeespiegelstijging moeten we nu dus zeker niet negeren, aldus beiden, alleen we moeten het beschouwen in verhouding tot de andere klimaateffecten waarmee te maken krijgen – vaak al op kortere termijn. Die combinatie van een gestage verandering op langere termijn (zeespiegelstijging) met grilligere klimaateffecten die nu al plaatsvinden en ook zullen verergeren (droogte, wateroverlast) vraagt om zorgvuldige afwegingen. 

Low regret

De rapporten geven richting aan plannen voor toekomstige inrichting. Maar hoe zit het met onze bestaande ruimtelijke ordening, als dichtbevolkt deltaland? We hebben bijvoorbeeld juist in de laagste delen van ons land al veel geïnvesteerd: daar wonen de meeste mensen en is de meeste bedrijvigheid. “Nederland is een delta. Dat suggereert dat we hier kwetsbaar zijn, maar voor onze waterkeringen hebben wij zeer strenge normen opgesteld”, zegt Roeling. “Achter die waterkeringen kunnen we voorlopig goed wonen en werken. Alleen moeten we rondom de waterkeringen wel voldoende ruimte houden om ze verder te kunnen versterken. En achter de waterkering moet je rekening houden met meer extreme regenval en droogte. Daar moeten we dus heel verstandig te werk gaan qua ruimtelijke ontwikkeling.”
De informatie in de nieuwe deelrapporten helpt professionals en bestuurders bij het kiezen van locaties en het ontwerpen van maatregelen. “Zogeheten ‘no regret’-maatregelen zijn misschien niet altijd helemaal mogelijk”, nuanceert Van Gool. “Maar dan moet je gaan voor ‘low regret’: het minimaliseren van de kans op missers.”

Alvast anticiperen

Voor de verdere uitwerking van de gevolgen van zeespiegelstijging voor Nederland zullen we dus nog moeten wachten op de tweede fase van het Kennisprogramma, concluderen Roeling en Van Gool. Daarin worden ook de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI gebruikt. Die geven zicht op verschillende mogelijke snelheden van zeespiegelstijging in de toekomst. Ook de extreme verhaallijn van IPCC – met een kleine kans maar met grote gevolgen – is belangrijk, benadrukt Roeling: “Als je weet dat zo’n snelle zeespiegelstijging kán optreden, hoef je daar niet meteen je hele land op in te richten. Maar dan kun je er wel alvast op anticiperen: erover nadenken wat het handelingsperspectief is, en wellicht al de randvoorwaarden scheppen zodat je snel kunt ingrijpen als het toch die kant op gaat.”
Wanneer zijn er wél concretere uitspraken te doen over wat dit nu voor Nederland betekent? “Ik denk dat het realistisch is om te zeggen: in de loop van 2025”, antwoordt Van Gool. “En dan begint de fase van de maatschappelijke afwegingen: hoeveel middelen en ruimte wil je hiervoor reserveren, welke andere functies komen dan in het gedrang, hoeveel risico vinden we acceptabel?”

Verantwoord wachten

Belangrijk hierbij is zogeheten adaptief deltamanagement, benadrukt Roeling. “Dat houdt in dat je streeft naar flexibiliteit in de aanpak”, legt ze uit. “Je wilt niet te vroeg grote keuzes maken, met een aanzienlijk risico dat later blijkt dat het niet nodig was of toch anders moet. In de loop van de tijd veranderen de inzichten en de klimaatscenario’s, en komen er misschien ook nieuwe technologieën beschikbaar.” 

Met andere woorden, naarmate we beter weten wat de toekomst brengt, kunnen we betere beslissingen nemen. “Om dat verantwoord te kunnen doen, moeten we rekening houden met de tijd die zit tussen het maken van een keuze en het realiseren van de opgave”, zegt Roeling. “Als we met ingrijpende keuzes verantwoord kunnen wachten, bijvoorbeeld tot we beter weten hoe de mitigatie verloopt, kan dat maatschappelijk gezien grote winst opleveren.”

Technische basis

“In beeld brengen wanneer je welke beslissingen moet nemen: daar komt het de komende periode op aan”, voegt Van Gool daaraan toe. “Meer nog dan op de concrete beslissingen zelf. Dat is een lastige boodschap, maar dit kunnen wij goed beredeneren. De technische deelrapporten zijn daarvan de onderbouwing. Een hele berg nuttige informatie.” 

Roeling: “Intussen moeten we ook blijven vertellen wat we nu al wél doen, bijvoorbeeld 1.500 kilometer aan dijken versterken. Niet vanwege klimaatverandering, maar vanwege strengere normen. Daarbij houden we natuurlijk rekening met toekomstige klimaatverandering. We staan er straks goed voor, als die versterkingsopgave klaar is.”

En ook dat laten de technische rapporten zien. “Die technische basis hebben bestuurders nodig om goede beslissingen te nemen”, besluit Roeling. “Dat kan niet alleen vanuit zorgen of op gevoel. En die basis ligt er nu, met gedegen kennis zoals we die eerder nog niet hadden. Dit is echt the best available knowledge.”