De zeven ambities van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie blijven de basis vormen voor het werken aan klimaatadaptatie. Dit gebeurt voor de thema’s wateroverlast, gevolgschade van overstromingen, droogte en hittestress.
Beeld: © Nationaal Deltaprogramma
Vanaf 2025 loopt de tweede cyclus van stresstesten, risicodialogen en opstellen van uitvoeringsagenda’s. Indien nodig updaten de betrokken partijen hun dreigingsbeelden naar aanleiding van de KNMI’23-klimaatscenario’s. Ze doen dit aan de hand van de geactualiseerde bijsluiter stresstesten en kunnen daarvoor de Klimaateffectatlas gebruiken.
Risicodialogen
In de ambitie ‘risicodialogen’ is het voor werkregio’s belangrijk om goed te verbinden met de resultaten van de bovenregionale stresstesten en dialogen op dat schaalniveau. De provincies coördineren dit bovenregionale proces. Bij de start van de tweede DPRA-cyclus kunnen concrete doelen worden uitgewerkt aan de hand van de adaptatiepiramide. Werkregio’s worden ondersteund vanuit een budget van ruim € 2 miljoen uit het Deltafonds, aangevuld met middelen van het ministerie van VRO. De bedoeling is dat de nieuwe cyclus leidt tot nieuwe of geactualiseerde uitvoeringsagenda’s. DPRA blijft verder investeren in kennisuitwisseling, onder andere via de DPRA ‘kennis in de regio’-bijeenkomsten.
Borgen
Daarnaast is het zaak om mogelijkheden voor borging van klimaatadaptatie te verkennen, bijvoorbeeld via wet- en regelgeving. Klimaatadaptatie moet een ‘doorsnijdend’ thema zijn bij alle (ruimtelijke) planvorming van het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Daarin worden al wel stappen gezet, maar er is nog een lange weg te gaan. De DPRA-werkregio’s vragen om te komen met landelijke kaders voor klimaatadaptatie, zoals de Landelijke maatlat voor een groene en klimaatadaptieve gebouwde omgeving. Hierdoor weten partijen waar ze aan toe zijn en blijft klimaatadaptatie niet afhankelijk van lokale initiatieven. Ook de afspraken van de Woontop 2024 gingen over uniforme regelgeving. Een landelijk kader zorgt voor een gelijk speelveld en capaciteitsbesparing bij gemeenten door helderheid aan de voorkant. Bovendien hoeft niet iedere gemeente opnieuw het wiel uit te vinden. Daarnaast kijken steeds meer aanbieders van vitale functies naar maatregelen om fysieke risico’s als gevolg van klimaatverandering te beperken. Nieuwe wet- en regelgeving, zoals de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (conform de CER-richtlijn van de EU), maken het meenemen van dergelijke risico’s minder vrijblijvend. Het Rijk zet zich in om via dergelijke wetgeving de aanbieders van vitale functies te voorzien van de benodigde informatie over klimaatrisico’s. Het Rijk is zelf eigenaar van vitale infrastructuur die bijvoorbeeld bij Rijkswaterstaat in beheer is. Rijkswaterstaat maakt momenteel inzichtelijk wat de CER-richtlijn in de praktijk gaat betekenen.
Meekoppelen
Klimaatadaptatie is geen op zichzelf staande opgave. De DPRA-werkregio’s en vele organisaties verantwoordelijk voor netwerken en vitale functies zijn continu bezig met het integreren en ‘meekoppelen’ van klimaatadaptatie in beleid, uitvoering en beheer.
Handelen bij calamiteiten
De ambitie ‘handelen bij calamiteiten’ wordt via de adaptatiepiramide gestimuleerd door serieus te kijken naar de risico’s die niet op te lossen zijn en wat te doen als het mis gaat. De organisaties die verantwoordelijk zijn voor vitale functies werken aan beter inzicht in de blootstelling aan en gevolgen van overstromings- en klimaatrisico’s. Lokale overheden brengen in kaart wat de gevolgen zijn van bijvoorbeeld grootschalige stroomuitval als gevolg van extreme neerslag. Hierbij is het nodig om de veiligheidsregio’s en GGD’s goed aan te haken. Dit lukt in steeds meer regio’s steeds beter. Ook geven de veiligheidsregio’s zelf actief invulling aan klimaatadaptatie door aan de voorkant mee te denken over vraagstukken rondom ruimtelijke adaptatie.